‘Galactische radiatoren’ bepalen eigenschappen van sterrenstelsels

In het centrum van sterrenstelsels bevinden zich vaak grote ophopingen van gas. Uiteenlopende fysische en chemische processen bepalen de eigenschappen van dit gas. De Leidse astronoom Rowin Meijerink heeft voor het eerst deze eigenschappen in detail onderzocht. Hiermee is het mogelijk uit astronomische metingen af te leiden wat er in de kern van een sterrenstelsel gebeurt.

Het zichtbare deel van een sterrenstelsel bestaat uit stof, gas en sterren. Wanneer in het centrum van een stelsel veel gas voorkomt, is het mogelijk dat in betrekkelijk korte tijd grote aantallen sterren worden gevormd. De zwaarste sterren hebben een massa die tot honderd maal groter is dan die van onze zon. Het is echter ook mogelijk dat veel van het gas door een massief zwart gat in het centrum van het stelsel wordt opgeslokt. Zowel pasgevormde zware sterren als de groeischijf rond een massief zwart gat fungeren als een soort centrale verwarming dat het gas in het centrum van een sterrenstelsel opwarmt. Deze galactische ‘radiatoren’ produceren echter verschillende soorten energie. Zware sterren zenden ultraviolet licht uit en zwarte gaten produceren vooral veel röntgenstraling. Dit beïnvloedt de temperatuur en de chemische samenstelling van gaswolken op een verschillende manier.

In het proefschrift waarop Rowin Meijerink op 8 november is gepromoveerd aan de Universiteit Leiden beschrijft hij hoe de eigenschappen van het gas veranderen en hoe dit in astronomische waarnemingen te herkennen is.

Promotie: 8 november 2006, Universiteit Leiden
Promotor: Prof.Dr. F.P. Israel
Copromotor: Prof.Dr. M.C. Spaans